Er was eens een jongen die zich niet meer wist te herinneren wie hij was.
Niet omdat hij iets vergeten was, maar omdat er te veel stemmen waren die het hem hadden verteld.
Hij was slim. Of juist sloom.
Hij was te gevoelig. Of niet gevoelig genoeg.
Hij was druk, stil, chaotisch, verantwoordelijk, te zacht, te koppig — afhankelijk van wie je het vroeg.
En zo raakte hij langzaam kwijt waar het werkelijk begon.
Op een dag liep hij zomaar ergens heen, zonder plan. Zijn voeten deden het werk.
Ze brachten hem naar een stukje bos achter de school.
Niet groot. Niet bijzonder. Een strookje groen dat meestal overgeslagen werd.
Daar stond een boom.
Niet de grootste, niet de oudste. Maar wel eentje die gewoon… was.
De jongen keek ernaar.
Hij wist niet waarom, maar zijn schouders zakten iets.
En toen ging hij zitten, met zijn rug tegen de stam.
Geen meditatiehouding. Geen intentie. Gewoon… zitten.
Ergens tussen de stilte door, hoorde hij iets.
Geen geluid, geen woorden. Meer een soort… gevoel dat zich vertaalde tot zin.
“Je hoeft het niet te weten. Je mag het zijn.”
Hij keek op. Niemand in de buurt. Alleen de boom.
En toch — hij voelde het.
Alsof iets ouds en zachts hem geruststelde.
Alsof het niet uitmaakte dat hij geen plan had, geen antwoord, geen ‘goed verhaal’.
“Maar wie ben ik dan?”
fluisterde hij zacht, meer naar zichzelf dan naar de boom.
Er kwam geen antwoord.
Alleen het ritselen van de bladeren. En dat was genoeg.
Hij bleef daar een tijdje zitten.
Misschien een kwartier. Misschien een heel leven.
En toen hij opstond, was hij nog steeds dezelfde.
Maar wel net iets stiller vanbinnen.
Sindsdien komt hij vaker.
Soms zegt hij niets.
Soms fluistert hij dingen die hij niet durft te zeggen tegen mensen.
De boom luistert. Altijd.
En heel soms, als de wind net goed staat, hoort hij het weer:
“Je hoeft het niet te weten. Je mag het zijn.”
En dat is precies genoeg.
