Blokje veranderde nog wel eens.
De ene dag voelde hij zich stevig en klikbaar,
alsof hij met één klik precies wist waar hij hoorde.
Een echt Legoblokmoment.
De andere dag was hij zachter.
Tofu-zacht.
Niet slap,
maar buigzaam genoeg om mee te bewegen
met alles wat op hem afkwam.
En soms…
soms was hij gewoon blauw.
Zomaar.
Zonder reden.
Zonder uitleg.
Een kleur die even wilde bestaan.
Blokje wist nooit helemaal
of dat normaal was.
Tot RuimteGeit op een ochtend
naast hem in de lucht hing
(zoals alleen RuimteGeiten dat kunnen).
RuimteGeit tikte hem zachtje aan
met één kosmische hoef.
“Luister,” zei hij,
op de toon van iemand die net een universum had geordend.
“Als je probeert te zijn wat anderen willen,
word je vanzelf vierkant in je hoofd.”
Blokje keek op, een beetje scheef.
RuimteGeit knikte wijs — of warrig,
dat was bij hem moeilijk te zien.
“Het mooie van jou is:
jij bent niet één ding.
En weet je wat Cruijff altijd zei?”
Blokje schudde van nee.
RuimteGeit hief een sokkleurige wenkbrauw.
“Als je blauw bent,
dan moet je niet roze doen.
Want als je roze doet terwijl je blauw bent,
dan word je paars.
En dan snapt niemand er nog iets van.”
Hij zweefde een rondje.
“En dat,” zei hij plechtig,
“is logisch.”
Blokje wist niet
of dit diepzinnige wijsheid was
of dat RuimteGeit gewoon weer
een beetje uit zijn baan schoot.
Maar later,
toen hij zichzelf weer eens voelde verschuiven
van tofu-zacht naar klik-stevig
en daarna naar dat rustige blauw,
begreep hij het plotseling:
Je hoeft niet in een hokje te passen.
Je mag van vorm wisselen,
van kleur,
van stemming.
Je mag bestaan zoals je bent —
ook als dat verandert.
En als iemand dat ingewikkeld vindt?
Dan is dat hun verhaal.
Niet dat van jou.
RuimteGeit zweefde opnieuw voorbij
en riep nog één zinnetje na:
“Wie zichzelf laat,
laat ook een ander bestaan!”
Het klonk raar.
En logisch.
Zoals alleen RuimteGeit dat kan.
