Soundtrack: Creep (Gamper & Dadoni Remix)
Ik weet dat mensen zeggen dat je moet rennen voor jezelf.
Voor je hart, je longen, je gezondheid.
Dat je niet moet trainen voor een doel,
maar voor het leven.
Dat klinkt allemaal heel wijs.
Maar het is niet waar.
Je hóúdt dit niet vol zonder doel.
Zeker ik niet.
Ik ren omdat ik gezond wil blijven, ja.
Maar ik ren ook omdat ik ergens heen wil.
Omdat er iets in mij zegt dat ik moet bewijzen
dat ik één keer in mijn leven iets af kan maken.
Iets simpels.
Iets tastbaars.
Iets wat niet in mijn hoofd gebeurt,
maar in mijn benen.
Ik train voor mijn eerste kwart marathon.
Tien kilometer.
Voor veel mensen is dat een tussendoortje.
Voor mij klinkt het als een grens.
Een statement.
Een bevestiging dat ik niet alleen begin,
maar ook eindig.
Misschien zelfs dat ik eindelijk iets bereik
wat niet meteen instort zodra mijn gedachten te veel worden.
Ik ben niet bezig met een medaille.
Ik ben bezig met de stem in mij die fluistert:
“Kun je alsjeblieft één ding eens afmaken,
voor jezelf?”
En precies toen ik daarover nadacht,
werd het universum ironisch zoals alleen het universum dat kan zijn.
Die dansbare versie van Creep klapte erin.
Niet Thom Yorke, maar die zangeres die het nummer zo eerlijk zingt
dat het bijna niet meer pijnlijk is,
maar eerder een lieve, lichtvoetige ontmaskering.
Een zachte hand die zegt:
“Kom maar. Je bent precies wie je bent.
Dans maar. Ren maar.”
En toen gebeurde het —
dat bekende Radiohead-effect.
Dat gevoel dat Thom Yorke al dertig jaar dingen zegt
die ik zelf niet durf te zeggen.
Dat vreemde, wrange verlangen om speciaal te zijn
en tegelijk te vermoeden dat je vooral vreemd bent.
Zo’n type dat in de marge leeft
en hoopt dat iemand ooit zegt:
“Jij hoort erbij.”
En terwijl ik verder rende,
viel er ineens een andere regel in mijn gedachten.
Niet van Radiohead,
maar van The Wanderer —
de regel die eigenlijk uitlegt waarom Radiohead mij altijd raakt:
“Listen to the song that’s playing
on your own soul’s radio.”
En ja.
Dat was precies wat ik aan het doen was.
Die zielenradio gaat bij mij alleen aan als ik ren.
Alleen als ik mijn hoofd voorbij loop.
Alleen als mijn lichaam het ritme bepaalt
en mijn gedachten niet meer de leiding hebben.
Dan komen de nummers voorbij
die ik precies nodig heb.
Niet door toeval,
maar door afstemming.
Spotify als orakel.
Shuffle als gids.
Radiohead als diagnose.
En terwijl die zangeres zong:
“I’m a creep
I’m a weirdo…”
werd het even stil in mij.
Niet pijnlijk stil.
Maar helder stil.
Want ja — ik voel me soms een creep.
Een weirdo.
Een man die rennend denkt dat hij iets in te halen heeft
wat andere mensen al vanzelf lijken te bezitten:
Erkenning.
Nut.
Een plek in de wereld.
Iets betekenen.
Iemand zijn die gezien wordt
zonder dat er iets mis is met hem.
En precies daar,
in dat zachte, eerlijke moment,
merkte ik dat er iets verschoven was:
Ik rende niet voor tien kilometer.
Ik rende niet voor glorie.
Ik rende niet om speciaal gevonden te worden.
Ik rende om te voelen dat ik bestá
en dat bestaan genoeg is.
Misschien ren ik daarom.
Om terug te keren naar dat eenvoudige punt
waar mijn lichaam zegt:
“Je hoort hier.
Ook als je een creep bent.
Ook als je een weirdo bent.
Ook als je het niet weet.
Ook als je zoekt.”
En op dat moment —
met een zielenradio die draaide wat ik moest horen
en een weg die mijn voeten droeg —
wist ik weer:
Ik ben niet aan het verdwalen.
Ik ben aan het luisteren.
En zolang ik blijf rennen,
blijft die radio aan.
