Er was eens een man die arm was.
Niet zielig-arm, maar gewoon: zijn jas was dun, zijn schoenen oud, en zijn portemonnee had al jaren geen zin meer om open te klappen. Toch voelde hij zich meestal rijk. Niet door wat hij had, maar door wat hij zag. Vooral als het regende — en daarna weer licht werd.
Op een middag liep hij langs de speeltuin in zijn wijk. Alles kraakte. De schommel piepte alsof hij om hulp riep. De glijbaan was ooit rood geweest, maar leek nu op een uitgestreken aardbei. En het klimrek… tsja, dat had betere dagen gekend.
Toch hoorde hij gelach.
Kinderen.
Ze renden rond, kropen, speelden alsof alles nieuw was.
Hij fronste.
Dát snapte hij niet.
Hoe konden die kinderen zo genieten van iets wat zo oud en versleten was?
Toen zag hij achter de speeltuin iets bijzonders.
Een regenboog.
Niet zomaar een regenboog — een echte.
Zo eentje met zeven kleuren, die je bijna kon aanraken.
En op dat moment dacht hij iets wat hij al jaren niet meer had gedacht:
“Wat als… ik de pot met goud vind?”
Hij zou dat geld niet voor zichzelf houden.
Nee. Hij zou er iets moois van maken. Voor de kinderen. Een nieuwe glijbaan. Een houten draaimolen misschien. Met een dakje erop. Of een touwbrug.
Ja — een touwbrug, tussen twee bomen!
Dus ging hij op pad.
Iedere dag, als de regen viel en de zon brak door, zocht hij het einde van de regenboog.
Hij volgde haar door plassen, over bruggen, langs tuinen waar katten hem vreemd aankeken.
Maar telkens verdween de regenboog nét voor hij er was.
Op een dag, moe en nat, zakte hij neer op een bankje in de speeltuin.
De kinderen waren er weer.
Ze speelden riddertje op de piepende schommel.
Ze gleden als pinguïns van de aardbeienglijbaan.
Iemand had het klimrek omgetoverd tot ruimteschip.
En opeens zag hij het.
Zij hadden die pot met goud allang gevonden.
Ze hadden hem nooit nodig gehad.
Zij speelden met wat er wás — niet met wat er moest komen.
Ze gebruikten hun fantasie.
En nu, dankzij die regenboog, deed hij dat ook weer.
Hij glimlachte.
Misschien had hij het goud niet gevonden.
Maar wel iets wat minstens zo waardevol was:
zijn verbeelding.
