Voor iedereen die iemand anders kleiner maakte om zelf niet gezien te worden.
De Regenboogmeleon lette altijd goed op.
Niet omdat hij nieuwsgierig was,
maar omdat hij wilde weten
wie hij vandaag moest zijn.
In de ene groep was hij groen.
Rustig. Meegaand.
Niet te opvallend.
In een andere groep werd hij rood.
Fel. Snel. Met scherpe woorden.
Alsof hij niemand nodig had.
En soms was hij grijs.
Bijna onzichtbaar.
Dan hoorde je hem nauwelijks.
De Regenboogmeleon dacht dat dit normaal was.
Iedereen paste zich toch aan?
Maar diep vanbinnen zat iets dat knaagde.
Want elke keer als hij van kleur veranderde,
voelde hij zich iets verder verdwijnen.
Soms zag hij andere dieren
die hun plek niet vonden.
Die anders bewogen.
Anders klonken.
En dan gebeurde het.
Dan zei hij iets scherps.
Dan lachte hij mee met anderen.
Dan duwde hij iemand net een beetje weg.
Niet omdat hij dat wilde.
Maar omdat hij bang was.
Als ze naar jou kijken,
dacht hij,
kijken ze niet naar mij.
Op een dag was hij alleen.
Geen groep.
Geen stemmen.
Geen rol om te spelen.
Zijn huid bleef onrustig bewegen.
Groen werd blauw.
Blauw werd geel.
Rood schoof erdoorheen.
Hij keek naar zichzelf
en schrok.
Want voor het eerst zag hij het echt.
Niet één kleur.
Niet een paar.
Maar alle kleuren tegelijk.
Over zijn hele lijf
liep een zachte, levende regenboog.
De Regenboogmeleon hield zijn adem in.
“Dit… kan niet,” fluisterde hij.
“Zo ziet niemand eruit.”
Een oud dier, dat hij niet had opgemerkt,
zat naast hem.
“Misschien,” zei het rustig,
“heb je jezelf alleen nooit lang genoeg aangekeken.”
“Maar wat als anderen dit raar vinden?”
vroeg de Regenboogmeleon.
“Wat als ik erbij hoor zolang ik wissel…
maar alleen ben als ik blijf?”
Het oude dier keek hem vriendelijk aan.
“Dan ontdek je wie bij je blijft
zonder dat je hoeft te verdwijnen.”
De Regenboogmeleon voelde zijn kleuren trillen.
Niet fel.
Niet schreeuwerig.
Gewoon… echt.
De dagen daarna veranderde hij minder.
Niet omdat hij het niet kon,
maar omdat hij het niet meer nodig had.
En als hij merkte
dat hij iemand wilde plagen
of kleiner maken,
herkende hij het gevoel.
Angst.
Geen kracht.
Hij haalde adem.
En liet zijn kleuren zijn.
Niet iedereen begreep het.
Dat hoefde ook niet.
Maar sommige dieren bleven.
Niet om de kleuren.
Maar om wat ze voelden.
De Regenboogmeleon leerde iets belangrijks:
Wie bang is om gepest te worden,
kan zelf gaan pesten.
Maar wie zijn eigen kleuren durft te dragen,
hoeft niemand meer weg te duwen.
En zijn regenboog?
Die was geen truc.
Geen masker.
Het was wie hij al die tijd al was geweest.
En dat…
was genoeg.
